Aalscholvers waren 20 jaar geleden langs onze waterkant nog een grote zeldzaamheid.
Dat is tegenwoordig wel anders. Naar aanleiding van klachten van beroepsvissers over teruglopende vangsten als gevolg van aalscholvers, heeft het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een paar jaar geleden de werkgroep “Aalscholver en Visserij” ingesteld met als taak een antwoord te geven op een aantal vragen rond deze vogel.
Enige tijd geleden is het rapport van die werkgroep gereed gekomen. Het rapport beperkt zich helaas tot het IJsselmeer, Markermeer en Noord West Overijssel en tot de mogelijke gevolgen voor de beroepsvisserij. Jammer dat er weinig conclusies voor de hengelsport uit het rapport te trekken zijn.
Maar laten we eerst een kennismaken met de aalscholver.
De aalscholver
De aalscholver is een grote, zwarte watervogel met witte wangen en kin. Hij heeft een forse snavel met een gehoekte punt. Hij zwemt diep liggend in het water met zijn kop en snavel schuin naar boven gericht. Ze zitten graag stil te zonnen met hun vleugels wijd uiteen om ze te drogen. De soort behoort tot de pelikaanachtige. Het verspreidingsgebied is bijzonder groot. Ze leven op alle continenten. De vogels uit het zuiden en westen van Europa zijn zowel zwerf- als standvogels.
Ze vliegen met een gestrekte hals en maken met hun lange, smalle vleugels een snelle slag.
De aalscholver broed in kolonies en de grote nesten bevinden zich meestal in een groepje bomen. Deze kolonies kunnen soms uit grote aantallen vogels bestaan. De bomen overleven dit broedgeweld vaak niet. Ze bezwijken onder de grote hoeveelheden uitwerpselen (met een hoge zuurgraad) die de vogels over de boom uitstorten en ze uiteindelijk doen uitdrogen. De meeste van deze bomen zijn dan ook maar een aantal jaren bestand tegen dit ‘bombardement’. De gehele kolonie moet dan op zoek naar een nieuwe boomgroep tot ze ook deze hebben ‘uitgewoond’.
Het nest wordt gemaakt van takken en twijgen en daarna bekleed met gras, riet en stengels. De eieren (3-4) worden gelegd in maart-mei en zijn bedekt met een kalkachtige substantie. Het uitbroeden duurt ongeveer 23-29 dagen. De jongen komen naakt ter wereld en openen pas na 3 dagen hun ogen. Ze worden gevoed met vis die de ouders in hun keelzak aandragen. Na 2 maanden zijn de jongen volgroeid en in augustus verlaten ze de kolonie.
Aalscholvers leven zowel op de binnenwateren als op zee. Ze eten grote hoeveelheden vis en zoeken daarom visrijke rivieren, vijvers, meren en kustwateren op.
Aalscholvers jagen zowel alleen als in groepen op vis.
Als ze in groepen jagen, drijven ze de vissen naar ondiep water waar ze gemakkelijker te vangen zijn.
Ze kunnen enorme hoeveelheden vis eten wat soms kan leiden tot conflicten met de plaatselijke visserij.
Het voedsel van de aalscholver
In tegenstelling tot wat vissers vaak denken (zo’n 2,5 tot 5,0 kilogram per vogel) verorberen aalscholvers (voorjaar en winter) dagelijks 450 tot 500 gram en in de zomer 250 tot 300 gram vis per vogel. Met de kroost erbij loopt dit op tot zo’n 1000 gram.
Het liefst eet hij grote vissen, maar met een maximum omtrek van 22 cm. Er zijn echter wel aalscholvers gevonden die gestikt waren in veel grotere vissen. Bij Naarden (NL) werd een aalscholver gevonden gestikt in een snoekbaars van 45 cm lang en 525 gram zwaar. Onderzoeken wijzen uit dat hij trouwens veelal zieke, of door wormen getroffen vis eet. Merkwaardig detail is dat zij over een zeer snelle spijsvertering beschikken. Het gebeurt dat een grote vis werkelijk langzaam verdwijnt in de keel (vertering).De totale consumptie van de commercieel interessante vissoorten als snoekbaars en baars op het IJsselmeer komt naar schatting overeen met de totale vangst en sterfte van deze vissoorten in de schietfuiken van de beroepsvissers.
De hoeveelheid aal die gegeten wordt, is veel minder: ca. 5 procent van de totale aanvoer door de beroepsvisserij langs het IJsselmeer. Maar de hoeveelheid paling is de laatste jaren in ieder geval beperkt. Er wordt door aalscholvers veel brasem en voorn gegeten: in Noordwest Overijssel eten ze bijvoorbeeld 70 procent blankvoorn en brasem.
Schade voor de hengelsport?
Zoals reeds gezegd, zijn er uit dit rapport weinig conclusies te trekken over mogelijke schade voor de sportvisserij in ons land. In landen als Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk is de schade aanzienlijk, vooral in bergrivieren met forel of vlagzalm. In Nederland neemt het aantal klachten vanuit de hengelsport over mogelijke schade door aalscholvers nog steeds toe, in het bijzonder in het zuiden van ons land.
Het betreft hier vooral kleine viswateren met geringe diepte, weinig afwisseling in diepte en oevers waar waterplanten ontbreken en die daardoor te weinig schuilplaatsen aan de vis kunnen bieden. In dit soort wateren zijn aalscholvers in staat om een aanzienlijk deel van het visbestand te verorberen. Vanuit de georganiseerde hengelsport is de NVVS van mening dat de aalscholver net als andere visetende vogels, deel uitmaakt van de natuur in ons land en dus geen bedreiging vormt voor het visstandbeheer en de sportvisserij. Alvorens schade te kunnen vaststellen is het van belang dat men over harde gegevens beschikt over de visstand vóórdat de aalscholvers op bezoek kwamen. Ook zal het aantal bezoekende aalscholvers per dag geteld moeten worden alvorens men de aalscholver de schuld geeft van de verslechterde vangsten.