Een mooie zomerse dag van een graad of 24. Ik besluit die morgen vroeg op pad te gaan want op het moment dat de koperen ploert hoog aan het firmament staat is deze jongen er van tussen. Ik had de dag van te voren al besloten om weer eens lekker op de voorns te gaan. Bij het viswater zie ik dat de vis al behoorlijk actief is getuige de kringen in het water. Het is windstil en dat biedt mij de gelegenheid om licht te vissen.
Door gastauteur Minimus
Ik bind een tuig aan met een dobber van 0,3 gram waaraan 2 hele stylloodjes en 2 halve stylloodjes bevestigd zijn. Mijn zelfgemaakt voer bestaat uit de hoofdbestanddelen beschuitmeel en koekjesmeel met een natte basis van gemalen hennep.
Aangezien de vissen al behoorlijk actief zijn gooi ik niet meer dan 2 voerballen in ter grote van een oversized model mandarijn. Daarbij schiet ik nog wat grote maden en pinkies. Ik knoop een achthonderdste onderlijn van 15 cm aan met een langstelige haak 22. Het lood groepeer ik op 30 cm van de haak en vervolgens peil uit tot op 15 cm boven de grond.
Meestal zijn de voorns hier wel met maden te verschalken en dus begin ik met één grote made aan de haak.
Na 10 minuten nog geen beet gezien en nu kom ik tot de kern van mijn betoog:
Ga ik met mijn lood schuiven of ga ik dieper vissen?
Menig visser zal direct kiezen voor het laatste omdat men in de veronderstelling leeft dat de vis er niet zit en men dus deze op dient te zoeken in diepere regionen.
Toch pleit ik ervoor om dat niet te doen en wel om de volgende reden.
Men dient ervan uit te gaan dat met het vissen van een actief voer zich werkende delen uit dat voer zich los zullen maken, die boven de voerplek zullen gaan zweven. Deze werkende delen zullen ontegenzeglijk ook vissen aantrekken. Deze vissen zullen zich dus niet direct op de voerplek ophouden maar daarboven.
Men kan veronderstellen dat indien men geen beet krijgt, dat de vis er niet zit, maar een andere invalshoek is dat de vis er wel zit maar de aaspresentatie niet deugt. Indien men de vissen uit het centrum (op de voerplek) probeert weg te vangen, zal men de vissen die boven dat centrum azen op voerdeeltjes nooit vangen, zelfs misschien wel verjagen.
Even terug naar de praktijk. Nadat ik het halve stylloodje dat het dichtst bij de haak zit een 10-tal centimeter naar beneden heb geschoven volgen vrijwel direct de aanbeten. Binnen een half uur vang ik 35 kleine voorns waarna de beet zienderogen vermindert. Ik schuif het eerste loodje nog verder naar beneden tegen de lus van hoofdlijn en onderlijn, maar dat levert niets op. Hieruit trek ik de conclusie dat de werkende delen uit mijn actief voer ofwel opgegeten zijn, dan wel neergedaald zijn op mijn voerplek. Dit is voor mij het signaal om dichter naar het centrum (de voerplek) te gaan vissen. Hierbij wordt tussentijds niet bijgevoerd, maar aas bijgeschoten. Men dient er wel op te letten niet te veel aas bij te schieten, want dan komt er gegarandeerd een moment dat de vis ook naar boven komt en dan is Leiden in last. Ik kies ervoor om telkens met stappen van 5 cm dieper te gaan vissen, totdat de beet telkens wegvalt. Met dit soort “snelle” visserij dient men niet te talmen. Dat betekent dat als er na 10 minuten er niets gevangen wordt men iets moet gaan wijzigen, waarbij het schuiven met lood mijn absolute voorkeur geniet.
Na nog geen 3 uur vissen heb ik 142 voorns gevangen en ligt mijn onderlijn inmiddels een dobberlengte op de grond (…) Met een aanvangsdiepte van 15 cm boven de grond en een patroon van 5 cm dieptevermeerdering per keer heb ik mijn dobber dus 5 keer dieper gezet en mijn lood ontelbare malen verschoven. Ondertussen heb ik 2 keer losjes bijgevoerd en frequent bijgeschoten met aas.
Het direct dieper gaan vissen zodra men geen aanbeten krijgt, beschouw ik als een onvolkomenheid in de technische uitvoering, waarmee hoogstwaarschijnlijk veel vis wordt gemist.
Het “afvissen” van de voerstek dient idealiter plaats te vinden door eerst de juiste aaspresentatie te realiseren en vervolgens door diepteaanpassingen de aanwezige vissen te vangen. Ik ben me bewust van het feit dat het een het ander niet uitsluit maar dat de volgorde waarin men de zaken aanpakt essentieel zijn voor een succesvolle vangst.